Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [131]Zo zijn zij wel [132]vijanden [133]aangaande het Evangelie, [134]om uwentwil, maar [135]aangaande de verkiezing zijn zij [136]beminden, [137]om der vaderen wil; 131. Dit is een antwoord op ene tegenwerping, dat het niet wel gelofelijk was dat de Joden wederom zouden aangenomen worden, overmits zij door het verwerpen des Evangelies van God gehaat waren. De apostel bekent dat zij wel daarom gehaat waren, maar dat zij ook evenwel om een andere reden bemind waren, namelijk omdat zij afkomstig zijn van de vaderen, die God verkoren had tot Zijn volk. 132. Dat is, van God gehaat. 133. Dat is, omdat zij nu tegenwoordig het Evangelie verwerpen en bestrijden. 134. Dat is, omdat zij u vanwege de belijdenis des Evangelies haten en vervolgen, of opdat gij, heidenen, in hunne plaats zoudt geroepen en ingeent worden. 135. Dat is, dewijl God deze natie uit alle andere tot Zijn volk uitverkoren heeft, en nog onder haar Zijne uitverkorenen heeft. 136. Namelijk van God, dat is Gode aangenaam. 137. Dat is om het verbond, dat God met Abraham en zijne nakomelingen en de andere patriarchen, van wie de Joden afkomstig zijn, gemaakt heeft; Gen.17:7.